TERUG

 

    

Inleiding: J'O (lidnr.12)

John Langenus was tijdens het interbellum onze beste en beroemdste voetbalscheidsrechter.

Hij floot op de olympische spelen, een wereldbekerfinale en meer dan honderd interlands over de gehele wereld. Tevens was hij enorm gebeten door de reismicrobe.

Ik vond dit boekje in de Kringwinkel in Heist o/d Berg voor € 0,75

In enkele hoofdstukken verhaald hij over zijn wedervaren in Ierland en Schotland.
 En ja, ook whisk(e)y komt in zijn verhalen voor.

John Langenus

 

 

 

 

Edinburgh

 

Een mooie autotocht was het van Glasgow naar Edinburgh, alweer langs Loch’s en doorheen het prachtige Trossach-landschap.

Edinburgh, het zoogenaamde Moderne Athene, is een buitengewoon interessante stad. Hier heerscht nog levendig de geest van Schotland’s  nationalen dichter Robert Burns en van zijn grooten romancier Walter Scott, waarvan vele personnages daar hebben rondgeloopen, vermits ze van ’t leven afgekeken waren, zooals deze van Alphonse Daudet te Tarascon geleefd hebben en te Arles en in de vele kleine plaatsen van de Provence.

Edinburgh bezit met Princess Street wel één der mooiste straten van de wereld, met hare prachtige tuinen, het Walter Scott-standbeeld, het museum in Griekschen stijl en het enorme station dat naar een Scott roman “Waverley” genaamd werd. Op een heuvel aan eenen kant van de straat staat het slot dat zooveel te vertellen heeft van de Tudors en van Marie Stuart, de Koningin van Schotland, die zooveel opstanden te bekampen had en, tenslotte, naar Engeland vluchtte, waar ze dan nog ter dood werd gebracht!

In de oude stad heerscht aldus romantisme en geschiedenis, terwijl in de nieuwe stad alles denken doet aan Athene, vermits dat gedeelte in de 18e eeuw gebouwd werd met het inzicht een Athene in het Noorden op te richten.

Evenals Shakespeare te Stratford-on-Avon, heeft Walter Scott, de auteur van zoovele prachtwerken als Waverley, Ivanhoë, Quinten Durwaerd, Het mooie meisje van Perth, en veel andere, te Abbotsford, ten Zuiden van Edinburgh, een museum in het woonhuis waar hij vele zijner werken schreef.

Het bezoek aan Edinburgh en Schotland werd besloten door een rit naar de monding van de Forth met hare enorme boogbrug, kilometers lang. Ik zag er net een trein overkomen van af de overzijde. Hij leek een slak die traagjes voortkroop. Zoo hoog was hij en zoo klein scheen hij. De indrukwekkendste brug die ik ooit zag!

 

 

 


Haggis

 

Men kent de “kilt” die de mannelijke Schotten dragen: een soort kort rokje! Dat nemen ze natuurlijk niet als stadskleedij, want alleen de soldaten dragen het dagelijks. Maar bij groote gelegenheden hebben de burgers in Schotland toch wel de kilt aan.

Alzoo verschenen er aan het banket tal van voorname personen, gekleed met het rokje, en langs boven hadden ze zooals ten onzent de frak, stijfhemd en witte das. Voor een buitenlander baarde dat wel opzien!

Maar er was bij het banket nog wat anders. Een der gangen bestond uit haggis, het nationaal gerecht van Schotland: schapenvleesch in kleine stukjes met rijst en veel curry door mekaar, dit alles in een soort vel gewikkeld en zoo klaargemaakt. Vanwege de curry is het een gerecht dat mond en slokdarm in lichterlaaie zetten kan, als men er niet aan gewoon is.

En het opdienen van het nationale gerecht ging gepaard met de traditionele ceremonie. De rij van kellners, die de kostbare spijs droegen, was voorafgegaan door een doedelzakspeler, in kilt gekleed, die achter de eeretafel bleef op en neer stappen zoolang tot het laatste stukje haggis verorberd was. En heel dien tijd hadt ge dan het eentonige geluid van de weinig verschillende klanken die door dat instrument kunnen voortgebracht worden, maar die er dan des te sneller, ja, als een lawine uitrollen.

Haggis bij doedelzakspel! ’t Was alsof een werk vol piëteit werd uitgevoerd. Een soort ritus. Traditie!

 

 

 

 

De “Fee”

“Fee” beteekent in voetbaltaal: het honorarium van den scheidsrechter.

Hooger zegde ik reeds dat een scheidsrechter alleen zijne reiskosten vergoed krijgt. Maar voor sommige landen is dat niet het geval. Zoo krijgen de Engelsche scheidsrechters, benevens hunne kosten, nog een “fee”, verschillend volgens de klasse waarin de wedstrijd is ingedeeld. Voor een landenwedstrijd is dat zes guinees, of zes pond en zes shilling.

Te Londen wist men dat ik amateur was en had men mij zelfs geen “fee” aangeboden.

Maar te Glasgow werd dat anders.

Reeds dadelijk bij aankomst had ik het gevoelen dat men mij behandelde zooals hun eigen scheidsrechters, dus zooals iemand die er voor een loon kwam. Ik merkte dat ook bij mijn bezoek aan het bondsbureau en aan het feit dat, op het terrein, vrijwel niemand zich om mij bekommerde.

Aan het banket was ik geplaatst ergens tusschen de rollen van gedienstigheid, zooals men in tooneeltaal zeggen zou. Toen de voorzitter zijn speech gehouden had, kwamen de geschenken boven, waarbij het duidelijk werd dat het praatje der Schotsche gierigheid een legende is. Ieder speler van het Oostenrijksch team kreeg er een massief zilveren zware beker. Voor den scheidsrechter was er niets. Vanwege de “fee” natuurlijk!

Tegen het einde van het diner liet de schatbewaarder van den Schotschen Voetbalbond me door een bediende verzoeken mijn rekening in te dienen. Ik gaf ze in bijzonderheden: zooveel voor trein en boot en zooveel als dagelijksche onkosten volgens het tarief. Ik eindigde met: Ik neem geen “fee”.

Dat werd begrepen! Dadelijk verscheen de schatbewaarder aan mijn tafel, bood verontschuldigingen; men had dat niet geweten, niet vermoeden kunnen…

Deze vergissing was vanwege de Schotten wel te begrijpen. Ik was inderdaad de eerste en ben tot dusver nog steeds de eenige scheidsrechter van het vasteland die in Schotland opgetreden is.

Toen ik thuiskwam lag er alreeds eenzelfde mooie beker.

 

 

 

 

The Royal Scott

In Engeland hebben alle treinen voor verre verbindingen bijzondere namen. Zoo hebt ge voor Schotland o.m. de “Royal Scott” en de “Flying Scotchman”, een trein waarin een bar is, een kapperszaak en wat al meer. De eene loopt langs de Westkust, de andere langs de Oostkust.

Vermits ik naar Glasgow moest, ging het langs de Westkust, dat was sneller. Het eerste plaatsje op Schotsch gebied dat ge dan voorbij komt is Gretna Green. Een zeer berucht plaatsje.

Er zijn steeds vele echtelingen die loopen om gescheiden te geraken. Maar het tegenovergestelde is ook waar. Wanneer men, om zekere redenen, in ons land niet vlug genoeg kon trouwen, dan trok men naar Engeland waar de formaliteiten heel wat eenvoudiger waren. Maar dat was blijkbaar voor sommige Engelschen nog niet gemakkelijk genoeg, want als de ouders niet toestemden, dan liepen de jonge Engelsche verliefden naar Gretna Green, waar volgens de Schotsche wetgeving een huwelijk rechtsgeldig is als men maar eenvoudig voor den eersten den besten getuige verklaard had dat men zich als man en vrouw beschouwde…

Glasgow is een stad die grijs en vuil aandoet en koud. Maar ’t was ook ’t hartje van den Winter toen ik er was. Een pracht van een haven, vele en grote scheepsbouwwerven; een bedrijvige nijverheids- en handelsstad met als centrum een miniatuur Trafalgar Square waar dan het beeld van Nelson de plaats geruimd heeft voor een beeld van Walter Scott.

Gelukkig heeft Glasgow een omgeving. En een prachtige! Zij bestaat uit de zuidelijke uitlopers van de High Mountains, de mooiste landschappen leggend rond de vele meeren, die men daar Loch noemt. Zo hebt ge de beroemdste: Loch Lomond, Loch Katrine e.a. Het meestbekende is, natuurlijk vanwege zijn monster, het Loch Ness. Een autotoer langs deze Loch’s beteekent een ononderbroken opeenvolging van het mooiste natuurschoon.

De wedstrijd dien ik te Glasgow te leiden had tusschen de Schotten en de Weeners eindigde 2-2. Het was eene felbetwiste partij, waarbij lichaamskracht een rol speelde en de Weener Sesta een prima partij vertolkte.

Er werd gespeeld in Hampton Park, het grootste stadion van Europa voor wat betreft het aantal toeschouwers rond één voetbalveld: 135000! Het typische van het stadion is, dat in de kap van de tribune, naar de voorzijde ervan, een speciale plaatsruimte is ingebouwd voor de journalisten, die aldus een prachtigen kijk op het spel hebben.

 

 

 

 

Twee koffers en twee flesschen  

Iersche whisky is een drank! Vooral als hij honderd jaar oud is! Ik had de goede gewoonte telkens wanneer ik te Dublijn vertoefde, een paar flesschen uit de collectie der stokerij te bekomen, whisky van negentig tot honderd jaar oud, die niet in den handel kwam. Iets uitzonderlijks voor de vrienden!
Die flesschen waren steeds mijn kostbaarste vracht op de terugreis; ze waren ook mijn grootste zorg voor wat betreft de douanecontrole. En telkens had ik er wat nieuws op te vinden om ze veilig thuis te krijgen.
Zoo kwam ik weer met twee flesschen uit Dublijn over Harwich. Ik had twee koffers en had zo bij mezelve gedacht: Steek ik in iedere koffer een flesch, dan wordt er zeker eene gevonden; steek ik beide flesschen in een der twee koffers, dan loop ik de kans dat ik het andere maar alleen moet open doen en dus zonder last met mijn flesschen binnen ben.
Zoo gezegd, zoo gedaan.
En bij aankomst te Antwerpen werd ik te laat uit een diepen slaap gewekt. Ik moest zeer, zeer vlug aangekleed zijn en, nog half ingedommeld, stond ik met beide koffers als laatste passagier voor een reeds ongeduldig geworden tolbediende;
Maar ik had toch nog aan mijn flesschen gedacht, want ik zegde aan den geuniformeerde, op mijn twee koffers wijzende:
                   - Welke van de twee moet ik openen vriend?
Het pakte! Want hij wees op een en meende:
“ Dit!” Juist het koffer met de twee flesschen!
Waarop ik:
                     - Dat is nu flauw, douaan. Daar zitten juist twee flesschen whisky in!
                     - Allé! Doe dan ’t ander maar open! Lachte hij ongeloovig.
Wat geschiedde.
En toen ik heenging, riep hij me nog achterna:
                     - G’hebt me willen beetnemen, eh, vriend, maar dat pakte niet, eh!

Hoofdzaak: mijn twee flesschen waren gered!

 

 

 

 

Van een Spanjaard die Engelsch sprak

 

De Spanjaards hadden te Londen zwaar verloren. Een week later speelden ze te Dublijn en wonnen 5-0. Dat was een groote verrassing!

De Ieren waren er niet zoozeer onder den indruk van als de Spanjaards, die een uitbundige vreugde betoonden.

En, na afloop van het banket, zou het feest worden voortgezet. Men bracht het heele gezelschap naar een privaat dranklokaal waar tijdens de bewogen dagen de Iersche patriotten in’t geheim vergaderden.

De Ieren konden met de Spanjaards niet spreken, de eerste kenden geen Spaansch, de laatsten geen Engelsch. Maar een Spanjaard, hij was mijn grenswachter geweest, liet zich opmerken. Hij sprak zowaar Engelsch, zoo tenminste geloofden de Ieren, want de klanken die hij uitbracht getuigden dat onbetwistbaar. ’t Was niets anders dan ei-oeij-shie-ou-wij-ei wat de klok sloeg. De Spanjaard gaf de klanken weer die hij als specifiek Engelsch had opgevangen zonder een woord Engelsch te kennen of te zeggen.

De Spanjaard, die dus Engelsch sprak, had geweldig veel aantrek. De Ieren, die allen iets over Spanje wenschten te vernemen, hingen hem als’t ware aan de lippen. Maar verstaan werd er natuurlijk niets!

’t Is toch zonderling, zegde mij een Iersche vriend, die Spanjaards zijn prettige, goede kerels. Maar ’t is spijtig dat we hun taal niet verstaan. En de eenige man dien zij bij hebben en die wel Engelsch spreekt, is ook al niet te verstaan!

 

 

 

 

Dublijn (2)

 

De Ier is een geestdriftige speler… op de paardenrennen. Van daar de vele wedrennen, de sterk ontwikkelde paardenkweek en de beroemde “ Sweepstake”, waarvan iedere trekking een gebeurtenis is!

Kingstown en Dublijn zijn de plaatsen waar de protestantsche deken Swift geleefd heeft, een geestig en bekend schrijver, die onder meer de jeugd in Gulliver’s reizen naar het rijk der Lilliputters voerde.

Men moet in Dublijn zien op een St. Patricks Day- den nationalen feestdag van het vrije Ierland. Dan loopt iedere Vrijstater met een takje shamrock- een klaverblad- zinnebeeld van het land, in het knoopsgat, dan zijn de winkels gesloten, alle handel ligt stil, maar het hart van iederen Ier is dan vervuld met geluk en fierheid om zijn vaderland. Ik zag er dien dag een défilé van het eigen leger der Ieren, waarin alle wapens vertegenwoordigd waren, terwijl boven den optocht voortdurend vliegtuigen hun eentonig lied in de lucht maalden.

De Ieren voetballen niet zoo goed als de Engelschen, omdat hun beste spelers steeds naar de groote clubs in Engeland trekken en in Ierland alleen de minder goede spelers achterblijven, aangevuld met deeze die, als ze aan ‘t eind hunner loopbaan staan, uit Engeland terugkeeren.

Maar de Ieren meenen het met hun voetbal goed. Zij zijn niet aangesloten bij de Britsche bonden, wel bij den Internationalen Bond en hebben dan ook steeds contact met het vasteland gezocht. Afgezien van de clubwedstrijden die ik te Dublijn leidde, verloren de Ieren steeds hunne landenwedstrijden thuis en alleen den laatsten wedstrijd, die ik er deed, wonnen zij met een enkel klein doelpuntje van de Zwitsers.

En winnen of verliezen, het goed humeur van deze prachtige gastheren bleef hetzelfde. Tot ’s avonds laat vloeide dan de wijn van het land: de stout en de whisky, vrijwel steeds door elkaar gedronken: na een stout, een whisky, dan weer een stout, enz.

Men kan dat aan de Ieren niet merken. Ze zijn er tegen bestand. Het eenige resultaat is dat ze gaan zingen: The more we are together, the merried we shall be- zooiets als: hoe meer zielen, hoe meer vreugd!

Op een eiland van het formaat van Ierland, kan het leven niet zijn als op de Continenten!

 

 

 

Dublijn (1)

 

Dublijn, de hoofdstad van den Ierschen Vrijstaat, is een rustige, prettige stad, zolang de politieke hartstochten niet spreken. De Liffeyrivier snijdt ze in twee delen. O’Connellstreet is er de breede, ruime hoofdader van, terwijl de Dublijner op zijn Phenix Park fiergaat.

Als de hoofdplaats van een uitgesproken landbouwland, is er dan ook interesse voor de weinige nijverheid die er bloeit. Beroemd zijn de koekjes, het bier (stout) en de whisky; deze drie ondernemingen zijn dan ook reusachtig te noemen. De brouwerij- de grootste in de wereld!- heeft een eigen station en een eigen haven! En de Iersche whisky, vrijwel niet bekend op het vasteland, is er niettemin uitstekend om.

Deze twee ondernemingen hebben Dublijn van hunne weelde laten medegenieten. Men toonde mij twee kerken, waarvan de eene op kosten van de brouwerij, de andere op kosten der stokerij totaal gerestaureerd werden.

Dublijn heeft jarenlang een schat van een populairen burgemeester gehad. Geen feest, geen plechtigheid of hij verscheen er, gesierd met zijn geweldige-zware ambtsketting. Deze een heelen avond dragen was alleen al een corvee. ’s Zaterdags ’s avonds ging hij zoo van feest naar feest en als het een dansfeest was, dan draaide hij altijd een heele reeks dansen mee- zijn zware ketting ten spijt!

Dublijn heeft tal van merkwaardigheden, alzoo al zeker de begraafplaats waar de Iersche vrijheidshelden liggen rond het indrukwekkende memorial van O’Connell. Alzoo ook de St. Michanskerk, uit de XIe eeuw, waar in geopende lijkkisten en in de volle lucht de stoffelijke overschotten liggen der kloosterlingen. Honderden jaren zijn er niet in gelukt deze lijken tot ontbinding te brengen en men ziet er de huid dier dooden, hoewel van kleur veranderd en perkamentachtig geworden, toch onaangetast. Zeer eigenaardig; Naar het schijnt moet er de lucht bijzondere eigenschappen hebben.

In Dublijn is er verrassender wijze enorm veel te zien. Het Tolhuis, dat veel weg heeft van het Brusselsch Gerechtshof, de Universiteit met een rijke bibliotheek, het Parlement, de vele kerken, een uitzonderlijk interessanten botanischen tuin, en een omgeving, waarbij Wicklow met haar mooie bergen en badplaatsen.

 

 

 


De Iersche zee

Voor wie geen goed zeeman is, moet de Iersche zee al wel erg onsympathiek zijn. Ze kan toch zoo te keer gaan! Niet dat de oppervlakte zoo overdreven woelig is. Maar eer moeten daar kwade grondslagbaren zijn die het schip schudden en slaan. En bij iederen slag davert het stalen gevaarte.

Ik heb deze zee bijna twintig maal overgestoken en één enkele maal bleef het schip rustig en onbewogen en was het dus een prachtige zeetocht. En denk nu maar niet dat het zoo maar kleine schepen zijn! Zeker niet, het zijn zeer stevige, groote zeeschepen, die den overtocht Holyhead - Kingstown verzekeren.

En al de andere tochten over de Iersche zee waren bewogen reizen. Alhoewel de tocht nooit meer dan drie uren duurde, heb ik er steeds het grootste gedeelte der passagiers weten lijden- om het niet onsmakelijk uit te drukken. ’t Kan zijn dat ik pech had, want mijn tochten gingen meestal in den Winter, en dat in den zomer ook de Iersche zee kalmer en bedaarder is.

Ik heb reeds verteld dat ik een goed zeeman bleek te zijn. Ook op de Iersche zee heeft mijn maag aan het rollen en deinen schitterend kunnen weerstaan, zoodanig dat ik op het draaiende en schommelende notendopje -het schip leek al niet veel meer in volle zee!- steeds op wandel kon gaan, door bar en rooksalon en spijszaal, als één der weinige passagiers aan boord die nog overeind stond.

Maar die overtocht is snel voorbij. En aan de overzijde van dit kanaal leert ge dan een zoo sympathiek volk kennen, dat ook zij die ziek geweest zijn dat op slag vergeten!

 

Uit “ Fluitend door de wereld”
John Langenus. Herinneringen en reisindrukken van een voetbalscheidsrechter
Snoeck Ducaju en zoon, uitgevers - Gent  1942